Polderblues.be

Leven, wonen en werken in het Waasland


Men zou wellicht denken dat in het begin der XIXe eeuw het Waasland bijna uitsluitend een landbouwstreek was. Sommige oorkonden wijzen echter uit, dat deze mening niet juist was. De XVIIIe eeuw was een eeuw van nijverheidsbloei.
Dit wordt bewezen alleen al door het feit dat de steden in de tweede helft van de XVIIIe eeuw omstreeks 1765 pogingen aanwendden bij het Oostenrijks beheer om de handel en de nijverheid van het Land van Waas tegen te houden.
De protestbrief door het Hoofdcollegie van het Land van Waas naar de regering gestuurd, behelst daarover nadere inlichtingen. Het Land van Waas was van elke grote stad ver afgelegen, uitgezonderd van Antwerpen en was verplicht het inrichten van de markten te vragen om zich de dagelijkse benodigheden aan te schaffen.
De markt van Antwerpen kon niet bezocht worden door de scheiding van de brede Schelde. De oprichting van deze markten maakte het noodzakelijk gildes te vestigen van handelaars en fabrikanten, en bijgevolg van alle soorten werklieden en arbeiders.
Deze aangroei van de bevolking bracht ook een verhoging van het aantal winkels met zich. En het aantal inwoners van het Land van Waas is zo groot geworden, dat men kon zeggen dat de helft van de dorpen van dit land stadjes lijken.
Zodanig dat -zonder te overdijven- het aantal werkmannen gelijk was aan het aantal boeren. Het is zo dat de opkomst van handelaars, fabrikanten en vakmannen op het platteland voor naijver zorgde bij de steden uit de buurt. Sedert meer dan 150 jaar hebben de steden herhaalde pogingen ondernomen om de handel en nijverheid te verdedigen op het platte land. Uit het hele schrift kunnen we opmaken dat het vooral de handel was, die de steden van Vlaanderen misnoegde, handel, die niet alleen met vreemde producten, die de steden verdrong in de Wase streek, maar ook in andere gewesten. De weinige bijzonderheden die deze brief verstrekt nopens de verhandelde waren, bewijzen dat er in het Waasland veel welstand moet geweest zijn en dat het dus een goed afzetgebied vormde.

Men wijst vooral op: De stoffen van Limburg, het land van Perwez, Blaton en andere plaatsen rond Doornik, de gezouten vis (kabeljauw en stokvis) van Holland, en de "Hollandse maatjes".Eindelijk gawaagt men van de wijnhandel.
In Sint-Niklaas is een wijnhandelaar die jaarlijks meer dan 400 stuks verzet in de respectieve parochies van het Land van Waas.
Het bewijst ook dat er in het Land van Waas een goede burgerij bestond, die de waren verbruikte. Die handel vormde zelf een burgerij, bij zover, dat in 1865 de lijst der handelaars voor Lokeren 92 en voor St-Niklaas 129 bedroeg. De nijverheid had in die periode minder belang.
Vooral spreekt men van stoffenfabrieken van St-Niklaas en Haasdonk, de hoedenmakerijen van Lokeren en andere gemeenten.
Verder zijn er heel wat andere fabrieken van andere stoffen en stokerijen in het Land van Waas zoals lijnzaadolie en koolzaad, waardoor er heel wat molens in het landschap opduiken. Zeep, tabak, spin- en gekleurd garen, linten enz. Over de nijverheid die minder argwaan wekte werd niet gesproken zoals de steenbakkerijen, blokmakerijen, kantnijverheid enz. Fraipoult geeft verder in 1801 enige bijzonderheden over het Land van Waas in zijn algemeen overzicht, wij zijn nu in het begin van de XIXe eeuw. Nu blijft vooropgesteld dat de voornaamste nijverheid wel de vlasnijverheid (appret du lin) was, en de vlashandel.

De lijnwaadweverij was de voornaamste nijverheid van Oost-Vlaanderen en bestond eigenlijk onder de vorm van de kleinnijverheid, niet van huisnijverheid. Het Land van Waas echter kende die nijverheid schier niet ten Platte Land, hoewel een Duits reiziger, Foster, bij zijn doortocht in 1790 beweert: Alle handen waren nodig om zeildoek en tentzeil te maken met jute en lijnwaad van het land. De verwerking van deze grondstoffen, vooral de rijke oogst allerhande, lijkt ons de voornaamste bron voor het welzijn in deze riante contrijen.
Schrijver nam als gemene regel aan wat enkel bij uitzondering te vinden was, te Lokeren, Sint-Niklaas, Waasmunster, Sinaai, Haasdonk. Slechts het lijnwaad voor eigen gebruik werd in andere dorpen geweven; dit verschafte enkel werk aan een vijf- of tiental wevers per dorp.
Katoen- en lakenweverijen vond men vooral in het Land van Waas, maar die waren van minder belang en beperkt bij zekere middens.
Wij hadden dus een meer gespecialiseerde nijverheid dan in het overige deel van Oost-Vlaanderen. In dit departement zijn er vier of vijf katoenweverijen, waarvan de productie nog niet hoog ligt. In Gent, Lovendegem,... maakt men linnen en stoffen van katoen; siamois (=zijdestof) zakdoeken, justein (=bombazijn) en stoffen, Vlaminck genoemd.
De gemeente Sint Niklaas heeft 425 fabrikanten van siamois, waarvan de jaarlijkse productie stijgt tot 90 000 el. De wol, gebruikt in de fabrieken, komt van het Land. Het linnen komt van Denemarken of Portugal, katoen komt van Amerika en hoofdzakelijk van het Middelandszeegebied. De producten worden hoofdzakelijk in eigen streek verbruikt: zij dienen voor de mensen van het platteland en de stedelingen.
In Sint Niklaas bestaat er een coatingfabriek, die een grote producent is van de kledij voor de bevolking.
Zij gebruikt linnen uit Zeeland. Jaarlijks maakt mn 100 stuks van 21 x 28 m tegen 2,5 tot 3 fr. Men kleurt ze in verschillende kleuren.
In diezelde stad maakt men ong. 600 stuks van 4,5 m lang in een stof die "waeschood" wordt genoemd en die slechts 1,60 fr per meter kost.
Die zou weldra belangerijker worden. Twee nijverheden, daaraan nauw verbonden; en waarover Faipoult veel goeds zegt hadden weer weinig belang in het Land van Waas. Namelijk de drukkerijen van katoenstoffen ( 1 te Lokeren) en van lijnwaad, (4 Sint Niklaas). Voor Lokeren waren ook van belang de blekerijen. Men vindt er particulieren die enkel het beroep van "linnenbleker" uitoefenen; dit is zeer winstgevend. In kleine gemeenschappen bleekt elke bewoner het zelfgemaakte linnen.

Bij de textielnijverheid kunnen we nog de hoedenmakerijen aansluiten van Lokeren, die zich voordeed als groot-nijverheid. In Lokeren waren er 2 met 90 werklieden, in Sint Niklaas 4 met 16. In Lokeren was dit groot-nijverheid, zoals blijkt uit een verslag in een tijdschrift, ten jare 1821 uitgegeven, waar er sprake is van een fabriek Vranken: Deze fabriek is onder ander één van de meest gewaardeerde van het land, gezien het aantal arbeiders dat ze tewerkstelt.
Zeep- en zoutfabrieken waren ook talrijk in het Land van Waas, en de olieslagerijen eveneens. Daar vonden de polders vooral goede klanten voor het koolzaad, en heel de streek leverde er vlaszaad. Daarbuiten stonden de steenbakkerijen van Rupelmonde en Stekene.
Maar vooral Rupelmonde heeft er 5 fabrieken, die jaarlijks meer dan 16 miljoen stenen produceren.
Verder had men enige stokerijen, brouwerijen, huidevetterijen, enz.