Polderblues.be

Leven, wonen en werken in het Waasland


LAKEN- EN LINNENWEVERIJ

Tussen 1250 en 1400 beleefde de Vlaamse lakennijverheid haar hoogtepunt.
In Vlaanderen volstond de zandige bodem niet om heel het jaar door volwaardige gewassen te telen.  Om een maximale opbrengst te halen, schakelden de boeren na de oogst van de traditionele gewassen, zoals tarwe en gerst (van maïs was toen nog geen sprake) over op  vlasproductie.
De landelijke laken- en linnennijverheid, het bewerken en weven van wol  waren een oplossing om de ‘magere’ periode te overbruggen.



De wol werd ingevoerd uit Spanje en Engeland, hier verwerkt en via Brugge en Antwerpen verscheept naar het buitenland, waar het Vlaamse linnen erg gegeerd was om zijn hoge kwaliteit.
In de 15e en 16e eeuw kende ook de tapijtindustrie in Vlaanderen een hoogtepunt dankzij de hoge productkwaliteit.
Het kantwerk – hoofdzakelijk een vrouwelijke bezigheid – kent van de 15e tot ver in de 18e eeuw zijn beste periode en vindt voornamelijk afzet in grote steden zoals Antwerpen, Gent, Brussel en Mechelen.  Ook in de buurlanden is ons kantwerk erg gewild.
De linnennijverheid is in de 15e eeuw ontstaan op het platteland.
Oorspronkelijk bewerkte de landbouwer het vlas, ook ‘lijn’ genoemd, tot grof lijnwaad voor eigen gebruik.  In de 16e eeuw was de vraag echter zo groot dat de eigen productie niet toereikend was en vlas uit het buitenland – vooral uit Noord-Duitsland – moest ingevoerd worden.
Lijnwaad werd hoofdzakelijk gebruikt voor handdoeken, overgordijnen, bedden- en tafellakens.
Bron: ‘Van den Vlaamschen stedelijken lakenwever tot den Kempischen mijnwerker’ door Dr Karel Engelbeen (1942)