Polderblues.be

Leven, wonen en werken in het Waasland


Volgens Van Den Bogaerde (voor 1825) heeft de volgelvangst een grote uitbreiding genomen. Men rekent dat men te Beveren op een seizoen uit de statie over de 25000 kg vogels verzendt, vooral naar Antwerpen. Voornamelijk het gewone volk vindt een bijverdienste in het najaar, en tergelijkertijd een verzet voor de zondag. In enige polders mag men nog de ortolanenvangst vermelden, en op beste jaren tot 4 à 5 honderd vogels beloopt.

Beschrijving ortolanen:


Ortolanen zijn in West-Europa typische broedvogels van kleinschalige landschappen, vaak op zandige bodems.
De aanwezigheid van heggen, goed ontwikkelde houtwallen - liefst met zomereik - en akkers met graangewassen en hakvruchten wordt zeer op prijs gesteld. Het voedsel bestaat in de broedtijd vooral uit rupsen en zaden.
Het nest wordt op de grond gebouwd, niet zelden tussen vroeg opkomende akkergewassen. Ortolanen zijn zomervogels en overwinteren ten zuiden van de Sahara, onder meer in de Sahel en nog zuidelijker, in tropisch Afrika.
Deze vogels zijn bijna voorgoed uit onze streken verdwenen.
Deze vogels behoren tot een hele gemeenschap van (vogel)soorten die lijden onder de grootschalige, gerationaliseerde land- en tuinbouw van de laatste decennia.

 Over netten en lokfluitjes en vogelvangen:

IIn het Staatsblad van 1 augustus 1972 verscheen het Koninklijk Besluit van 20 juli 1972 waarbij de vogelvangst met netten op in het wild levende zangvogels in België wordt verboden. Het besluit treedt in werking op 2 augustus 1972.
Deze maatregel kwam er in uitvoering van de verbintenissen die België aanging door in 1950 in Parijs een verdrag te ondertekenen tot bescherming van de vogels, en op 1 juni 1970 een Benelux-overeenkomst betreffende de jacht en de vogelvangst.
We achten het ogenblik gunstig om enkele wetenswaardigheden te noteren over netten en lokfluitjes die bij de vogelvangst gebruikt werden.
De bijzonderheden dateren van veertig jaar geleden en stammen uit de regio Gent. De Hr. V. D'Heere uit Gent die met de vogelvangst vertrouwd was, stond ons hiervoor graag te woord.


Rond het jaar 1925 waren er twee soorten netten in gebruik, nl. de grote en de kleine netten.
De grote netten werden gewoonlijk dubbel gebruikt. In de volksmond noemde men ze « dubbele slag »; ze hadden een hoogte van 2,25 m en een lengte van 25 m. De dubbele slag vormde twee netten die een breedte bestreken van 4,50 m.
Omstreeks 1934-1935 werd de lengte beperkt tot 18 m en moesten de mazen groter zijn dan die welke vroeger voorgeschreven waren.
In het jaar 1922 betaalde men voor een vergunning 30 fr. (nu 0,75 €) per net; verminderd op 10 fr. (nu 0,25 €) voor personen die slechts op zon- en feestdagen vo­gels vingen"). Per seizoen duurde de vangperiode zes weken, nl. vanaf 1 oktober tot 15 november. Er waren ook verlofbrieven die enkel een vergunning gaven voor de vogelvangst op zon- en feestdagen.

De tweede soort netten, de kleine netten, werden « enkel slag » of « kantnetten » genoemd. Ze hadden een lengte van 9 m bij 1,50 m breedte.
Ze werden hoofdzakelijk gebruikt voor het vangen van « tierijntjes » of sijsjes en distelvinken.
Inzake het bedrag van de verlof­brieven werd geen onderscheid gemaakt tussen het gebruik van de twee soorten netten.
Bij het vaststellen van een inbreuk, werd alle materiaal in beslag genomen (netten, touwen, fluitjes en vogels).
Begin oktober, bij de aanvang van het seizoen voor het vangen van spreeuwen, gebruikte de vogelvanger gewoonlijk geen levende vogel.
Er werd een opgezette vogel uitgezet en met behulp van het lokfluitje werden de voorbijvliegende vluch­ten spreeuwen aangetrokken Een vogelvanger kon op één dag verscheidene honder­den vogels vangen, die werden dan hoofdzakelijk verkocht aan lokale restaurants.
De vogelvanger zat verscholen in een ‘hok’ van ongeveer 1 m².  Als camouflage werden rondom bremtakken -(ook bezemkruid genoemd - in de grond gestoken.  De trekstok aan het einde van het touw lag binnen handbereik om de slagnetten zo vlug mogelijk te laten dichtklappen.
Eén levende spreeuw, de ‘lokvogel’ kreeg een gareeltje om, bevestigd aan een T-stuk dat vanuit het hok kon worden opgetrokken zodra een vlucht in zicht kwam.
Later werden meerdere levende vogels in een ‘loper’ gezet.  De loper had een breedte van 60 cm, een hoogte van 15 cm en kon tot 3 m lang zijn. 
De loper bestond uit 2 beugelijzers (U-vorm) die ondersteboven in de grond werden gestoken en overspannen met een net.
  De levende vogels konden hieronder vrij rondlopen en zo soortgenoten lokken.

De lokfluitjes die men gebruikte, hadden verschillende vormen en tonen, naargelang van de aan te lokken vogels. De vogelvanger droeg rond de hals een glad touw. Hieraan waren een zestal verschillende lokfluitjes gevestigd die met een oogje over het touw gestoken waren.
De fluitjes waren gemakkelijk verschuifbaar zodat de vogelvanger onmid­dellijk een signaal kon geven wanneer overvliegende vogels in het zicht waren. Bijge­voegde illustratie toont ons duidelijk de vorm van de fluitjes, aldus kunnen we het gebruikte materieel van naderbij bekijken.
Klein rolletje in geel koper; diameter 9 mm, hoogte of dikte 5 mm. De vorm is aan beide zijden lichtjes halfrond, het is hol en heeft in het midden een gaatje. Het fluitje diende voor het aanlokken van « pijpelingen », een vogel iets kleiner dan een mus(2), die bij voorkeur vertoeft in de weiden in de nabijheid van runderen.

-  Klein rolletje in geel koper; diameter 9 mm, hoogte of dikte 5 mm. De vorm is aan beide zijden lichtjes halfrond, het is hol en heeft in het midden een gaatje. Het fluitje diende voor het aanlokken van « pijpelingen », een vogel iets kleiner dan een mus(2), die bij voorkeur vertoeft in de weiden in de nabijheid van runderen.

- Langwerpig fluitje van 71 mm lengte in geel koper versmallend naar boven. De
opening in het buisje mondt uit op een gaatje in een hol bolletje.
Het lokmiddel werd gebruikt voor het vangen van de inlandse leeuwerik.

— Groot geelkoperen rolletje, licht holrond aan beide zijden. Diameter 18 mm,
hoogte 6 mm. Het voorwerp is hol en heeft een gaatje in het midden.                                                                  
Werd gebruikt voor het lokken van lijsters en leeuweriken.
— Rolletje in geel koper, aan beide zijden ietwat minder holrond dan nr. 1. ook het gaatje in het midden is kleiner.
Diameter 10 mm, hoogte 5,3 mm. Voor het vangen van muizelaars(3) en distelvinken.

— Rolletje in blik; aan de ene zijde holrond en aan de andere zijde bolrond.
Diameter 18 mm, hoogte of dikte 4 mm. Bestemd voor het lokken van leeuweriken.

— Geelkoperen fluitje met uittrekbaar staafje om de uitgezonden lokroepen te regelen. Lengte 83 mm, dikte 8 mm. Gebruikt voor het vangen van spreeuwen. Het lokfluitje kan ook gebruikt worden voor lijsters en leeuweriken. Het gebruik ervan vergt van de vogelvanger een hele boel ondervinding en ervaring voor het nabootsen van het respectievelijk geluid van de vogel die men wil vangen. Het fluitje was biezonder geschikt om veraf vliegende spreeuwen aan te lokken.

G. VAN PETEGHEM
Oost Vlaamse zanten 1972

1- Genoteerd uit het Belgisch Staatsblad van 31-7/1-8-1922, blz. 5438. In dezefde wet van 30 juli 1922 staat vermeld dat een vergunning voor het lijstervangen 40 fr kostte; verminderd op 10 wanneer men niet meer dan 500 strikken had; en 20 fr van 500 tot 1000 strikken
2- Pijpeling : wetenschappelijke naam is graspieper (anthus pratensis). Een kleine trekvogel die in het najaar gevangen wordt. In het frans : pipi des prés, pitpit.
3- Muizelaar, muiseleer, ronotje wetenschappelijke naam is kneuter (Carduelis-Cannabina-Cana-bina). Kneuter of kneu is een ztangvogeltje dat tot de familie van de vinken behoort. Hiermede betuigen we ons medelid A. JANSSENS uit Nevele onze dank voor de verstrekte inlichtingen over pijpeling en muizelaar.