Nijverheid:
Erfgoed:
Als men het doek van Peter Paul Rubens 'De verloren zoon' dat hij schilderde in 1617-1619 bekijkt zal men de bouwsels van de gebinten wel eens kunnen tegenkomen in onze nog restende historische boerderijen.
De dakgebinten zijn meesterwerken en getuigen van een grondige kennis van het hout en zijn bewerkingen door onze timmerlieden.
Het gebinte vormt de constructieve basis van de boerderij. Het verschaft de vereiste stevigheid aan het gebouw en het is drager van het dak.
Vooral in de boerderijschuren zijn de gebinteconstructies meestal goed zichtbaar.
Bij het bouwen van een boerderij of agrarisch bijgebouw is er de mogelijkheid om de gebinten in de langsrichting te plaatsen of, in de dwarsrichting.Bijna alle gebouwen zijn uitgevoerd met dwarsgebinten.
Een gebinte bestaat uit twee verticale stijlen die door een horizontale gebintebalk met elkaar verbonden zijn. De diverse gebinten zijn op hun beurt bovenaan aan elkaar gekoppeld door gebinteplaten die haaks op de gebinten staan.
Ter versteviging van het geheel worden alle hoeken geschoord door middel van korbelen. De ruimte tussen twee gebinten heet een gebintevlak.
Aan het aantal gebintevlakken ontleende de boer een zekere status. Het gebinte bepaalt in hoge mate de hoofdvorm van de boerderij.
Een goed in elkaar gezet gebint gaat eeuwenlang mee. Dit bewijzen de nog overgebleven historische boerderijen.
Als het gebinte gericht was werden de wanden tegen of tussen de gebintestijlen aangebracht. Men gebruikte hiervoor materialen uit de directe omgeving waardoor er vlechtwerk met leem, natuur- en baksteen of hout voor de wanden gebruikt werd.
1. gebintestijl 2. ankerbalk 3. schoor of karbeel (ook korbeel genoemd) 4. slieten of tasliggers 5. gebinteplaat 6. spoor (gewaterd rondhout 15cm) 7. onderspoor of oplanger 8. hanenbalk of sporenhout 9. zijbeukspantbalk of hildebalk |
A Gebintestijl, staander B Moerbalk C Pen D Wig E Korbeel, steekband F Stalregel, gebinteregel G Boven., gebinteplaat H Korbeel, spreidband K Spoor L Oplang M Daklat N Windschoor 0 Beschieting P Stal-, afdakszolderbalk |
Toognagel
Degelijke houtconstructies zijn met pen-en-gat-verbindingen in elkaar gezet. Die methode is veel sterker dan het simpelweg vastspijkeren van onderdelen. In de ene balk wordt het pengat gemaakt (eerst geboord, dan bijgehakt) en de andere balk wordt versmald tot een pen zodat deze in het gat past. Om beide onderdelen onwrikbaar met elkaar te verbinden worden door het geheel enkele gaten geboord, waar dan houten nagels doorheen gaan. De toognagelgaten moeten dezelfde diameter hebben hebben als de toognagel. De truc zit het in het togen. In beide onderdelen zitten de ronde gaten ten opzichte van elkaar iets verspringend. Door een taps toelopend toogijzer door het toognagelgat te slaan, worden de gaten met geweld op één lijn gebracht. Daarna wordt het toogijzer vervangen door de toognagel, die de constructie voor goed verankert.
De toognagel is dus een houten, meestal eiken pen, die wat taps toeloopt en wat langer is dan de pen-en-gatverbinding.
De doorsnede is rond of hoekig. Hij steekt dus aan tenminste één kant wat uit. Is dat de smalle kant, dan wordt deze vaak afgebroken of afgestoken. Is het de dikke kant, dan kan deze blijven zitten, zodat de verbinding desnoods later nog eens met een ferme tik weer op spanning gebracht kan worden.
Een kapconstructie bevat veel pen-en-gatverbindingen. Nu duidelijk is hoe de timmerman de toognagels inbrengt, blijkt ook meteen waarom de telmerken gezocht moeten worden aan de 'hamerkant' van de nagels.
Hoewel de timmerman op de bouwplaats gemakkelijk zelf een toognagel kan maken van wat afvalhout, werden toognagels toch ook in grote hoeveelheden geprefabriceerd, zelfs uit het buitenland geïmporteerd. De diameter is meestal ongeveer gelijk, alleen voor de lengte waren diverse maten in omloop.
documentatie.org (utds.eu)
Toogijzer
Het toogijzer dient om zware pen en gatverbindingen samen te trekken. Het is een ijzeren kegelvormig staafje van ca. 20-30 cm waaraan een vleugeltje met gat gesmeed is.Het sluitgat, d.i. het gat waarin de toognagel ingedreven zal worden, wordt in de pen enkele millimeter dichter bij de borst geboord dan in de lippen van het gat. Wanneer het toogijzer in het sluitgat gedreven wordt, worden de twee stukken samen getrokken. Het toogijzer wordt dan uit het sluitgat geslagen met een hamer of getrokken door middel van een ander toogijzer dat door het oog van het eerste gestoken wordt.
Het boren van de gebintebalken
Het skelet van een schuur wordt als een ‘bouwpakket’ ter plaatse in elkaar gepast. In de hele structuur is geen enkele nagel te vinden.
Vanaf de 13de eeuw tot de 19de (!) eeuw gebruiken timmerlieden de pen- en gatverbinding: in het ene stuk wordt een gat geboord en in het andere een pen uitgehakt. Houten toognagels of tappen fixeren de verbindingen. Nagels en schroeven waren duur en niet geschikt voor het harde kernhout van de eiken balken.
Geschiedenis:
Men denkt dat de schuren hun oorsprong vinden bij de middeleeuwse grote op zichzelf staande schuren die de kloosters op hun bezittingen hadden opgericht en die dienden om de rijke oogsten van de uitgestrekte landerijen te bergen.
In de twaalfde en dertiende eeuw begonnen de kloosters zich bezig te houden met landaanwinning in de ingedijkte gebieden en waren er grote schuurgebouwen nodig in de nieuwe polders.
Gelukkig heeft men nog zo een abdijschuur weten te bewaren namelijk 'Ter Doest'. De woning steunde op een geraamte van zwaar hout, het zogenaamde vakwerk.
Dit gebinte was door gespecialiseerde timmerlui vooraf klaargemaakt. Dit gebeurde zonder bouwtekeningen, alleen op basis van ervaring.
De bouwheer had een of twee jaar eerder op de bouwplaats zelf de plattegrond afgestapt en op de hoeken een stok in de grond gestoken.
Daarmee wist de meester-timmerman voldoende om aan de slag te gaan.
Met een dwarsbijl of dissel hakte hij massieve eikenhouten balken vierkant. Dat eikenhout was bij voorkeur enkele jaren gewaterd, dit wil zeggen, na het omhakken van de boom in stromend water gelegd, om later werken en trekken van het hout tegen te gaan.
Eik kan honderden jaren meegaan en wordt met de jaren hard als beton. Zelfs vuur kan oude (en dus droge) eiken balken zelden meer dan aan de buitenkant verkolen!
Richten van het gebinte:
De onderdelen van een gebinte konden op de bouwplaats gezaagd en op maat gemaakt worden maar dat kon ook gebeuren in de timmermanswerkplaats.
Ze werden voorzien van merktekens, zogenoemde telmerken, die het weer terug monteren op de bouwplaats vergemakkelijkte.
Het gebruik van telmerken gebeurde al in de middeleeuwen. Het richten of opzetten van een gebint was zwaar werk en moest nauwgezet gebeuren.
Nadat het, plat liggend, in elkaar gezet was, werd de zware constructie met behulp van touwen, schoren, hefbomen en vooral veel mankracht rechtop gezet. Men begon met het gebinte dat het dichtst bij de achtergevel kwam te staan.
Het gebinte werd op poeren (veldkeien of gemetselde stenen) gezet om verotting van het onderste deel van de gebintestijl tegen te gaan.
De staanders werden eerst gedeeltelijk in de grond ingegraven om zijwaartse stabiliteit te geven. Nadeel hiervan was dat de stijlen hierdoor makkelijk konden rotten. Daarom is men de staanders vanaf de 14e eeuw op keien en later op gemetselde poeren gaan plaatsen.
Ankerbalkgebinte:
De gebintebalk van het ankerbalkgebinte steekt met een versmald gedeelte door de stijlen heen en is daarachter verankerd met een of twee houten wiggen. Om de staanders in de lengterichting aan elkaar te verbinden is op de kop van de staanders de zogenaamde gebinteplaat gelegd.
Deze verbinding is eveneens met hakwerk voorzien van pen-en-gat verbindingen. Het betreft de bovenste balk op tekening.
De onderdelen van een gebinte konden op de bouwplaats gezaagd en op maat gemaakt worden maar dat kon ook gebeuren in de timmermanswerkplaats.
Ze werden voorzien van merktekens, zogenoemde telmerken, die het weer terug monteren op de bouwplaats vergemakkelijkte.
Het gebruik van telmerken gebeurde al in de middeleeuwen. Het richten of opzetten van een gebint was zwaar werk en moest nauwgezet gebeuren.
Nadat het, plat liggend, in elkaar gezet was, werd de zware constructie met behulp van touwen, schoren, hefbomen en vooral veel mankracht rechtop gezet. Men begon met het gebinte dat het dichtst bij de achtergevel kwam te staan.
Het gebinte werd op poeren (veldkeien of gemetselde stenen) gezet om verotting van het onderste deel van de gebintestijl tegen te gaan.
De staanders werden eerst gedeeltelijk in de grond ingegraven om zijwaartse stabiliteit te geven. Nadeel hiervan was dat de stijlen hierdoor makkelijk konden rotten. Daarom is men de staanders vanaf de 14e eeuw op keien en later op gemetselde poeren gaan plaatsen.
Ankerbalkgebinte:
De gebintebalk van het ankerbalkgebinte steekt met een versmald gedeelte door de stijlen heen en is daarachter verankerd met een of twee houten wiggen. Om de staanders in de lengterichting aan elkaar te verbinden is op de kop van de staanders de zogenaamde gebinteplaat gelegd.
Deze verbinding is eveneens met hakwerk voorzien van pen-en-gat verbindingen. Het betreft de bovenste balk op tekening.
De zware dwarsbalk is de "ankerbalk" deze is tussen de stijlen gaplaatst en steekt er doorheen en is aande buitenkant van de stijllen met wiggen verankerd.
De ankerbalk bevindt zich dus lager dan de top van de stijlen. Dit heeft het voordeel, dat als over de ankerballken de zolder is gelegd.daarop veel graan, hooi e;d. kan worden opgeslagen.
Langsgebinte:
Behalve gebinten, die haaks op de lengterichting van de boerderij is het ook mogelijk om de constructierichting evenwijdig aan de boerderij te houden. In dat geval wordt gesproken van langsgebinten.
Of het langsgebinte de voorloper is van het ankerbalkgebinte zal onderwerp zijn van verder toekomstig onderzoek.
Waarschijnlijk is dit type gebint in de loop van de vijftiende tot de zeventiende eeuw vervangen door het ankerbalkgebinte, dat de mogelijk bood om meer opslagruimte voor de oogst te creëren.
Bij het langsgebint zijn de stijlen in de lengte verbonden door een gebintplaat waarop de gebintbalken rusten. Deze bouwwijze is typerend voor het Noord-Duitse-hallenhuis; hij is vermoedelijk ontwikkeld in de hoge middeleeuwen bij kerken en kloosters. Bij een gebonden bouwwijze zijn de dekbalken telkens boven de stijlen en op regelmatige wijze daartussen aangebracht; des poren en een eventuele dakstoel steunen op de dekbalken. Bij een ongebonden bouwwijze is er geen vanzelfsprekende relatie tussen de dekbalken en de onderliggende stijlen. Hier is de ruimte tussen de stijlen vaak groter, zodat het onderscheid met dwarsgebinten minder evident is. Deze bouwwijze komt veel voor bij schuren en boerderijen in Engeland, Frankrijk en Denemarken.
Gebint - Wikipedia
Dekbalkgebinte:
De gebintebalk van het dekbalkgebinte is opgelegd op de stijlen en daaraan met pen en gat verbonden.
Dit gebintetype is te beschouwen als een variant van het ankerbalkgebinte. De gebintebalk is wel met een pen opgelegd in de stijlen, maar steekt niet uit aan de andere zijde van de gebintestijl. Een verankering met wiggen ontbreekt dus.
Evenals het tussenbalkgebinte is ook het kopbalkgebinte een variant van het ankerbalkgebinte. De voor het uiteinde versmalde gebintebalk is ingelaten in een sleuf in de kop van de stijl.