Polderblues.be

Leven, wonen en werken in het Waasland

P.Verwilghenplein

1. Inleiding.
Talrijke inwoners van groot Beveren, waartoe de gemeente Haasdonk behoort, zijn onwetend dat er zich in Haasdonk een fort bevindt. Diegenen die hiervan wel op de hoogte zijn kennen meestal noch de historische achtergronden die de oorsprong vormen voor het bestaan, noch de opdracht die dit fort was opgelegd met de hierdoor gevolgde constructie en de voorziene bewapening.

 

2. Oorsprong van het fort.

Nederland hadden afgescheiden werd op 04 oktober door een voorlopige Belgische regering de onafhankelijkheid uitgeroepen. Op 20 januari 1831 publiceerde de Conferentie van Londen (Engeland, Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland, Rusland) de grondslagen van de scheiding. Hierbij werd opgelegd dat België de eeuwige neutraliteit moest bewaren. De politieke situatie in Europa was zeer labiel en België vreesde vooral de Franse revanche- en aanhechtingspolitiek. Toen in 1852 Louis Napoleon tot keizer werd gekroond laaide de angst voor een Franse op. De jonge Belgische staat beschikte niet over een voldoende leger dat de volledige grens met Frankrijk kon verdedigen en door de opgelegde neutraliteitspolitiek mocht het land geen bilaterale verdedigingsakkoorden met andere Europese landen afsluiten. Om zich toch te kunnen verdedigen groeide het idee van het “Nationaal Reduit”. Dit hield in dat indien België zou aangevallen worden het leger, de regering en het koningshuis zich zouden terugtrekken in een zone die door het leger zou verdedigd worden in afwachting dat er hulp kwam van een van de garanderende grootmachten. Door de wet van 07 september 1859 werd de vesting Antwerpen aangeduid tot “Nationaal Reduit”. Antwerpen beschikte op dat ogenblik nog steeds over de Spaanse omwalling (de huidige leien) maar door de technische ontwikkeling van de artillerie in de tweede helft van de 19de eeuw, was deze omwalling niet meer geschikt.
De oude Spaanse omwalling werd afgebroken en de nieuwe vesting Antwerpen werd uitgerust met:
een belegeringsomwalling, die de stad tegen een belegering voet voor voet moest beschermen en Grote Omwalling werd genoemd een fortengordel met acht forten die de vesting tegen een bombardement beschermde een aantal inundaties. De grote omwalling begon in het noorden aan een nieuw gebouwde vesting, het noordkasteel genoemd en liep in een grote boog rondom de stad naar de citadel in het zuiden. Het dispositief omvatte een hoofdwal die gelegen was op de plaats van de huidige ring rond Antwerpen. Op de Linkerscheldeoever lag het fort Het Vlaams Hoofd en werd op de inundaties gerekend. Tijdens de tweede helft van de 19de eeuw kende men een enorme technische evolutie waardoor ook een bewapeningswedloop ontstond. Vooral het artilleriewapen kende een grote groei waardoor de artilleriestukken steeds verder schoten. Het gevolg was dat de fortengordel die op een drietal km voor de stad lag weldra te dicht bij de stad lag en men verplicht was nieuwe forten te bouwen verder buiten de stad gelegen.
In de periode 1870 – 1885 werden er forten gebouwd o.a. in Schoten, Lier, Duffel, Walem en op de linkeroever de forten Kruibeke, Zwijndrecht en Steendorp.
Tot dan toe waren alle forten gebouwd in baksteen maar in 1885 werd het buskruit, tot dan toe nog steeds de gebruikte springstof in de artillerie voor de schootsladingen en de granaten, vervangen door veel krachtigere springstoffen o.a. het schietkatoen en zo ontstaan de zogenaamde brisantgranaten. De bakstenen forten worden waardeloos en men moet naar andere bouwmaterialen zoeken. Ondertussen waren de schootsdrachten van de artillerie nog steeds toegenomen tot een tiental km zodat er nu werkelijk een strijd was ontstaan tussen “het vuur en de muur (fortenbouwers)”.
Einde van de 19de eeuw werd in de bouw het beton en in de metaalindustrie de staalproductie verwezenlijkt. Dit had een grote invloed op de bouw van de forten. Zo ontstonden de betonnen forten uitgerust met stalenkoepels om de artilleriestukken te beschermen. Ook de verdediging van het Nationaal Reduit Antwerpen moest aangepast worden en werd een plan opgesteld waarbij rondom Antwerpen, vertrekkende op de rechteroever te Stabroek en eindigend op de linkeroever te Verrebroek, de bouw van 13 betonnen forten en 16 betonnen schansen (kleine forten) uitgerust met gepantserde koepels was voorzien. Door de wet van 6 juni 1906 werden er uiteindelijk 11 nieuwe betonnen pantserforten en 12 nieuwe betonnen schansen voorzien waaronder een fort te Haasdonk. De bouw van twee forten en vier schansen ten noorden van Haasdonk werden naar een latere datum verschoven. Zij zullen nooit gebouwd worden.

3. Betonnen pantserfort Haasdonk:
A. Vestingbouwkundige beschrijving:
  • Het fort (zie axiometrische voorstelling) heeft de vorm van een trapezium, waarvan de kleine basis het “Hoofdfront” (A), de grote basis het “Keelfront” (B) en de zijden de “Zijfronten” (C) vormen.
    Het fort is omringd door een 40 à 50 m brede “Natte Gracht” (D), voorafgegaan in front door een “Bedekte Weg” (E) waarlangs de verdedigers zich ongezien rond het fort konden bewegen en gedekt waren door een zachte glooiing “Het Glacis” (F). Er zijn twee “Samengevoegde Gekazemateerde Caponnières (G) voor de grachtenverdediging. Op de bovenbouw van het fort bevinden zich de Infanteriekam (H) en de koepels.
    Men komt binnen langs de “Traditorebatterij” (I) met links en rechts de “Keelkazerne) (J). Een centrale gang leidt naar “Het Hoofdfrontgebouw (K). twee binnenplaatsen “Terreplein” (L).
    De totale oppervlakte van het fort bedraagt 21 ha, 45 a en 50 ca.
    Alle gebouwen opgetrokken in gewoon beton (niet gewapend) zijn beschermd door een grondlaag behalve het ingangsgebouw (de Traditoriebatterij).
    Het grondplan geeft u een overzicht van de indeling van het fort met al zijn lokalen en gangen.
  • B. Bouw van het fort:
    Op 27 februari 1909 was de aanbesteding voor de bouw van 11 forten en 12 schansen toegewezen aan de firma Bolsee uit Antwerpen. De werken startten op 04 april 1909. Voor het fort van Haasdonk waren in het totaal 21 ha, 45 en 50 ca onteigend. De bouw van het fort samen met de schansen van Landmolen en Lauwershoek waren een welgekomen gelegenheid om de werkloosheid op te lossen in de Wase regio. Duizenden hadden hierdoor werkzekerheid. Immers in die periode gebeurden de graafwerken en de betonwerken niet machinaal maar wel met handenarbeid.
    De graafwerken waren de volgende: Uitgraven van de omringende gracht van 1 km lang, 50 m breed en gemiddeld 2,5 m diep bedroeg dus 125 000 m³ wat nadien verspreid werd voor het aanleggen van het glacis. Het uitgraven van de funderingen bedroeg ongeveer 100 000m³ en dit zand werd dan gebruikt om de gebouwen van het fort te bedekken.
    Het fortgebouw was berekend om te kunnen weerstaan aan beschietingen van 27 cm mortieren, het toen zwaarste bestaande geschut wat volgende bouwkundige gevolgen had: - dikte buitenmuren:           2 tot 4 meter
       - dikte binnenmuren:          1,4 meter
       - dikte gewelf (elliptisch):   2,5 meter
       - maximum overspanning: 5,5 meter
    In het lastenboek was voorzien dat er voor de bouw 35 000 m³ beton nodig was. Ook de aanmaak van het beton gebeurde met handenarbeid.
    Om het waterprobleem bij het uitgraven van de gracht op te vangen was er een sasverbinding naar de barbierbeek.
    De ruwbouw was beëindigd einde 1912. Hierna kon de afwerking beginnen met o.a. de installatie van de koepels en de telefoonverbindingen. Als op 4 augustus 1914 de eerste wereldoorlog uitbrak, was het fort nog niet volledig afgewerkt, men was volop bezig de koepels aan het ingieten met beton.
    Het fort was toentertijd een moderne en gesofisticeerde verwezenlijking, bekijk hiervoor maar de plannen van het ventilatiesysteem en het telefoonsysteem
  • De oppervlakte van het fort (21 ha) is als volgt ingedeeld: de omringende gracht: 5 ha
    fortgebouwen: 4 ha
    glacis: 12 ha
    C. Opdracht van het fort:
    Door de evolutie van de artillerie op het einde van de 19de eeuw die steeds verder en nauwkeuriger schoot, zwaardere projectielen afvuurde omdat de kalibers steeds toenamen en met grotere uitwerkingen van de projectielen omdat de springstoffen krachtiger werden, was een nieuw tactisch gebruik van de forten ontstaan.
    De opdracht van de nieuwe forten was dat zij een “Permanente Veiligheidsartillerie” moesten vormen waarbij de artillerie ondergebracht was in permanente werken onder pantser. Die artillerie moest drie functies verwezenlijken:
                      - Actie op Grote Afstand: de vijand op zo groot mogelijke afstand voor de
                                                                   verdediging onder vuur nemen
    - Groot Flankement: Vuren in de intervallen tussen de forten
                 - Nabije- en Grachtenverdediging: zichzelf verdedigen     bij een recht- 
                                                                                  streekse aanval op het fort.
    D. Bewapening:
    (1) Aantal artilleriestukken
    Volgende artilleriestukken waren aanwezig voor het uitvoeren van de opdracht:
          - Verre Actie: 2 kannonnen 15 cm onder koepel (in één hoofdkoepel)
                                    2 houwitsers 12 cm elk afzonderlijk onder koepel
      4 kanonnen 7,5 cm elk afzonderlijk onder koepel             - - -   - Groot Flankement: 4 kanonnen 12 cm op plaataffuit
                                               4 kanonnen 7,5 cm op plaataffuit
    - Nabije- en Grachtenverdediging:16 kanonnen 5,7 cm waarvan 2 onder koepel, en 14 op plaataffuit.
    (2) Kenmerken
    De artilleriestukken onder koepel waren gemonteerd in een betonnen koker met een draaikoepelsysteem type Cockerill model 1909. Deze koepels werden aangedreven met een elektrische motor en konden 360° draaien rond hun verticale as. De koepels waren afgeschermd door een nikkelstalen plaat van 22 cm dik.
    De afmetingen van de draaikoepel waren verschillend in afmetingen, afhankelijk van het kaliber van het artilleriestuk, maar de opbouw en het werkingsprincipe was gelijk voor alle draaikoepels (zie schets draaikoepels type Cockerill Model 1909).
    De stukken op plaataffuit waren allen op een ijzeren plaat bevestigd die op haar beurt aan de binnenzijde van de wand voor de schietopening werd vastgevezen (zie schets)
    (3) Karakteristieken van de stukken.
    Kanon 15 cm: kaliber 15 cm, totale lengte 375 cm, gewicht 3 065 kg, dracht 8 400 m
                             Gewicht projectiel 39,5 kg
    Houwitser 12 cm: kaliber 12 cm, totale lengte 152 cm, gewicht 655 kg, dracht 6 400m
                                   Gewicht projectiel 20 kg
    Kanon 12 cm : kaliber 12 cm,  dracht 8 000 m, gewicht projectiel 20 kg.
    Kanon 7,5 cm: kaliber 7,5 cm, totale lengte 136 cm, gewicht 287 kg, dracht 6 000 m
                              Gewicht projectiel 5,5 kg
    Kanon 5,7 cm: kaliber 5,7 cm, totale lengte 140 cm, gewicht 233 kg, dracht 2 500 m
                              Gewicht projectiel 2,7 cm
                              Snelvuurkanon met een theoretische vuurcadans 30 schoten/minuut
    E. Uitvoering van de opdracht:
    In vredestijd was er een garnizoen van een 50tal man aanwezig die vooral met het onderhoud van het fort en het materieel belast waren. Het bevel werd door een majoor uitgevoerd.
    In oorlogstijd waren er 150 artilleristen voorzien versterkt met een compagnie (200 man) infanterie.De uitvoering van de opdracht werd als volgt uitgevoerd:
    Verre actie: Dit was het vuren op de vijand die zich nog ver voor de eigen verdedigingslijnen bevond en het steunen van de infanterietroepen.
    Deze artillerievuren werden uitgevoerd door de artilleriestukken onder koepel – 2 kanonnen 155 cm, 2 houwitsers 12 cm, 4 kanonnen 7,5 cm. De kanonnen 5,7 cm onder koepel waren voorzien voor de grachtenverdediging.
    Voor de aanvraag en het regelen van de vuren waren er waarnemers voorzien die zich meestal op hoge punten bevonden (o.a. kerktorens) en die telefonisch met het fort verbonden waren.
    Het Groot Flankement: De verdedigingslijn van Antwerpen bestond uit een reeks forten om de 5 à 6 km met tussen in schansen. Tussen de verdedigingswerken waren loopgrachten voorzien voor de infanterie. Om in deze intervallen ook artilleriesteun te voorzien waren er in de forten “Traditorebatterijen” voorzien.
    In het ingangsgebouw, ook traditorebatterij genoemd, bevinden zich zowel links als rechts op de verdieping 2 kanonnen 12 cm en 2 kanonnen 7,5 cm. Deze stukken zijn op een ijzeren plaat aan de wand bevestigd (zie afbeeldingen) en kunnen alleen in de zijflanken tussen de forten vuren. Dit noemt men flankeren en de totale uitvoering noemt men het “Groot Flankement”.
    Nabije- en Grachtenverdediging:
    Een verdedigingswerk zoals een fort moet absoluut vermijden dat een vijand op het fort voet kan zetten want dan is men verloren. Daarom zal men rond het fort een hindernis bouwen. Hier is deze hindernis een natte gracht en men zal een verdediging organiseren om te beletten dat de vijand deze gracht kon oversteken.
    Deze verdediging is gebaseerd op het gebruik van snelvuurkanonnen 5,7 cm die een grote vuurcadans hebben en speciale projectielen, kartetsen genaamd, afvuren. Deze kartetsen zijn ijzeren bussen die gevuld zijn met ijzeren kogels en die bij het afvuren na het verlaten van de loop openbarsten en de ijzeren kogels in een waaier verspreiden.
    Er waren 16 kanonnen 5,7 cm voor deze opdracht voorzien. (zie schets)
    Op elke hoek van het keelfront was er een kanon 5,7 cm onder koepel voorzien. Deze koepelstukken konden zowel in de gracht voor het zijfront als in de keelgracht zelf vuren.
    In de kelders van het inkomgebouw waren langs elke zijde twee kannonnen op plaataffuit voorzien om te vuren in de keelgracht.
    Vooraan op elke hoek van het hoofdfront is een caponnière gebouwd. Een caponnière is een uitbouw om de hindernis te verdedigen. In elke caponnière bevonden zich 5 kannonnen 5,7 cm op plaataffuit. Drie waren voorzien voor de verdediging van de gracht voor het hoofdfront en twee waren voor de verdediging van de gracht van het zijfront.
    4. Historisch verleden:
    Toen op 4 augustus 1914 de Duitsers ons land binnen vielen was men nog volop bezig met de afwerking van het fort. Zo was maar de helft van de koepels  ingegoten met beton en waren er maar enkele tientallen manschappen aanwezig. Tegen het einde van augustus was het oorlogseffectief bereikt en kwam er ook een compagnie infanterie toe. Een van de infanteristen was de Mechelse schilder en beeldhouwer Rik Wouters. Na de val van de vesting Antwerpen, vooral het gevolg van de beschietingen door de zware Duitse artillerie, werd het fort onder chantagedruk van de Duitsers, op 10 oktober 1914 overgegeven. Er was vanaf het fort geen schot vertokken en er was ook geen enkel schot op het fort terecht gekomen. Tijdens de WO I werd het fort door de Duitsers bezet maar op 11 november 1918 werd het ongeschonden terug overgedragen aan de Belgen.
    Het fort werd in 1927 samen met alle andere forten op de Linkerscheldeoever als verdedigingswerk gedeclasseerd en werd gebruik als opslagplaats van buskruit voor het fort Zwijndrecht dat als munitiefabriek werd gebruikt.
    Tijdens WO II werd het door de Duitsers als depot en oefenterrein gebruikt maar vanaf einde 1943 werd er luchtafweerartillerie (FLAK) geplaatst. Einde 1944 toen we reeds bevrijd waren maar onder het vuur lagen van de Duitse V1 en V2 werd het voor de bevolking opengesteld om er de nacht in door te brengen.
    Na de oorlog werd het gebruikt door de Belgische Genie als depot maar werd het in de tachtiger jaren niet meer gebruikt en werd het door Landsverdediging te koop gesteld.
    Het fort Haasdonk is het enige pantserfort van de verdediging Antwerpen van WO I dat nog in zijn originele toestand is, alle andere forten werden tijdens het interbellum gewijzigd, en is in goede bouwkundige staat vermits het nooit beschoten werd.
    Met dank aan Raymond Van Meirvenne


  •