Polderblues.be

Leven, wonen en werken in het Waasland


 


Riet en stro zijn sinds onheuglijke tijden gewaardeerde grondstoffen voor het afdekken van woon- en dienstgebouwen.
Riet is duurzamer dan stro, maar bij zomertemperatuur gaat het krimpen. Stro daarentegen bezit een groter isolatiever­mogen. Het heeft de hoedanigheid beter de penetratie van zomerwarmte en winterkoude te beperken. De duurtijd van een goede rietbedekking wordt op 50 jaren geschat een dak van roggeglui ongeveer de helft van die tijd.
Het inzamelen van dekriet is gewoonlijk een winterwerk. Dan staat de groei van de stengels stil.
Deze zijn droog en bladvrij, kortom geschikt om boven de ijskorst zuiver met zeis of sikkel te worden afgesneden. Om de dektechniek vrij bewerkelijk te maken, moet riet alle eigenschappen bezitten die reeds van oudsher volgens voorschriften bepaald werden : volwassen zijn, dun en buigzaam; recht en van gelijke diktegroei; stijf tot garven opgebost; vrij van onkruiden en schimmel, houtachtig noch gespleten zijn.

 


Dakdekken met stro of riet

Het dekken van daken met stro of riet is een oud ambacht dat vroeger algemeen verspreid was maar nu nog slechts sporadisch wordt beoefend.
De voor dit oude ambacht ge­bruikte grondstoffen waren stro of riet, wijmen, bandroeden en kemp (hennep). Deze materialen konden vrijwel overal ter plaatse gewonnen worden en waren uiteraard goedkoop. In het verleden was ook de arbeidskost laag. Als dakbedekking vormen stro en riet een goed isolerend materiaal dat weer­bestendig is. De over elkaar gelegde glijdende lagen zorgen voor een goede afvloeiing van het regenwater.
Riet is een materiaal dat overal in de kreken weelderig groeit, vooral in het najaar. Het wordt met de sikkel afgesneden en in schoven opgebonden, zodat het gemakkelijk naar de plaats van bestemming kan worden gebracht. Toch werd in onze streken vooral roggestro gebruikt dat eveneens ter plaatse te winnen was. Om degelijk stro te verkrijgen moest de rogge met de vlegel gedorst zijn. Men moest ervoor zorgen dat het graan goed van het stro gescheiden werd, anders ontstond nadien een opslag van kiemende zaden. En dit had tot gevolg dat ratten, muizen en vogels werden aangetrokken. Het pro­bleem van vogel-, muizen- of rattenschade had men niet bij een dakbedekking van riet, die bovendien veel duurzamer was. Een rieten dak kan tot 50 jaar meegaan, een dak van stro kan 20 tot 30 jaar intact blijven.
Bij het leggen van een dak in stro werd eerst een laag van zo'n 30 cm dik gelegd met de onderkant van het stro naar onder gericht.
Dit was de heussi. Van rechtsonder te begin­nen en gaandeweg naar boven en naar links werkend, werden daarna de opeenvolgende glijdende lagen op elkaar ge­legd met de halmen naar onder, waarbij elke strolaag ruim driekwart van de onderliggende laag moest bedekken. Dit alles werd vastgemaakt op een houten lattenrooster dat bestond uit verticale ronde palen, waarop horizontaal op regelmatige afstanden de deklatten waren aangebracht. Soms werd rechtstreeks op de deklatten eerst een laag hen­nep gelegd. Het stro werd op de deklatten vastgemaakt met gekloven meerjarige wilgetenen (de bandroeden), die dan vastgemaakt werden met wijmen. De wijmen waren normaal enkel bruikbaar in verse toestand, tenzij men oude wijmen of bandroeden vooraf een tiental dagen in water weekte (het roten).
Een andere vorm van dakdekken waren de zogenaamde gedreven daken. Men begon op dezelfde manier zoals hier­boven beschreven, maar elke bijkomende laag werd nu met de onderkant naar buiten opgelegd. Daken in stro of riet werden soms uitgevoerd met een hellend stuk zijgevel.
Op de zijkant van het dak werd een windscherm geplaatst dat in de lagen mee werd opgetrokken op dezelfde wijze als een gedreven dak. In sommige gevallen werden niet alleen de daken maar ook de gevels van de gebouwen in stro of riet uitgevoerd.
De dakdekker had een aantal specifieke werktuigen ter beschikking. Een blokmes werd gebruikt om het stro op maat te snijden en in te korten, evenals om de bandroeden te klieven. Met twee dekpaarden met een voetsteun kon de dakdekker zich in alle richtingen verplaatsen al naargelang de werkzaamheden vorderden. Voor het insteken en terug­halen van de wijmen werd een ijzeren werktuig gebruikt met aan de ene kant een priem en aan de andere een haak. Een houten plakplankje diende om het stro of riet gelijk te plak­ken. Het werd vooral gebruikt bij heussies, windschermen of gedreven daken. Het plakplankje was voorzien van een steel of vork om de handroeden op het stro te drukken. Om de bandroeden vast te klemmen, gebruikte de dakdekker een ijzeren beugel met weerhaken.

Honoré Verstraeten uit heemkundig tijdschrift "De Kluize" 1997